Uit:     Rudolf Steiner – Brieven
            Uitgeverij Vrij Geestesleven (2006); Vrij Geestesleven is een imprint van 
Uitgeverij Christofoor, Zeist


Aan Rudolf Ronsperger

Mijn beste vriend,

 

Oberlaa° bij Wenen, 27 juli 1881


Vanmorgen ontving ik uw hartelijke brief. Dat ik u Der letzte Ritter° niet al lang heb teruggegeven, is enkel en alleen aan de kwellende omstandigheden van de laatste dagen te wijten. Er moeten nu eenmaal examens worden gedaan, en de laatste twee kostten mij dit jaar een paar dagen meer dan ik van tevoren kon vermoeden. Ik kan u verzekeren dat het werkelijk een geestelijke dressuur is je in één ruk een hoeveelheid formulegezwets eigen te maken. Daardoor kwam ik aan niets anders toe. Het is mij dan ook zeer welkom dat u bereid bent mij het boek tot na de vakantie te lenen, en ik zal van dit vriendelijke gebaar dankbaar gebruik maken.

U vraagt naar de prolegomena.° Het spijt mij dat u zo lang niets te zien hebt gekregen, maar het gaat hier waarachtig niet om kinderspel. Vergeef me mijn openhartigheid, maar ik moet bekennen dat uw uitspraak als zou ik mijn systeem helemaal hebben laten vallen, mij werkelijk verbaast. Filosofie is voor mij een innerlijke behoefte; zonder filosofie is het leven voor mij één grote leegte. Mijn systeem, zoals u het noemt, is er nu juist om deze behoefte te bevredigen. Alleen door de dood kan deze behoefte verdwijnen. Over ‘laten vallen’ kan dus alleen maar gekscherend — zoals u het zeker bedoelt — worden gesproken. Ik hoop dat ik in augustus de nodige rust zal vinden om een groot deel van mijn dierbare vrijheidsfilosofie° op papier te zetten. Ik zal niet nalaten u deelgenoot te maken van mijn vorderingen. Ik zal afzien van elk verder uitstapje, van alle tijdrovende genoegens, en mij alleen aan dit werk wijden. Over de vorm heb ik ook niet meer de geringste twijfel; het wordt een sobere prozastijl; geen brief- en geen dialoogvorm; zonder veel paragraaf indelingen en zonder de gebruikelijke geleerde citaten en academische tierelantijnen. Kijk eens naar Schillers essay Uber naive und sentimentalische Dichtung° en stel u voor dat een aantal van dit soort teksten aaneengeregen zijn, dan hebt u de vorm van mijn vrijheidsfilosofie, die ook al door haar vorm moet laten zien dat ze geen ‘timmermansproduct’° is. Verschillende teksten die een goede samenhang vertonen, in een ongedwongen stijl en blijkgevend van liefde voor het thema — dat leest prettiger dan boeken die niets anders zijn dan een opgeblazen inhoudsopgave. Natuurlijk mag systematiek daarom niet ontbreken; maar die moet de lezer zeker niet voortdurend in de weg zitten als een ‘formele esthetiek’. Het zou mij verheugen als het zou lukken door de vorm de inhoud zo dichtbij te brengen, dat filosofische gedachten als een onderhoudende en leerrijke roman worden gelezen. Ik geloof wel dat dat mogelijk is. Het enige wat ik u over deze hele zaak zou willen vragen, is toch vooral niet — ook niet schertsend — te veronderstellen dat ik mijn filosofie uit de lucht heb gegrepen en haar daarom ook weer elk moment van mij af kan gooien. Dat kun je met een werkstuk doen, maar niet met een wereld- en levensbeschouwing. Waar ik ook kijk, ik zie alleen maar nieuwe bevestigingen van mijn opvattingen, en ze overtuigen me van dag tot dag meer.


Het spijt me dat u er niet toe kunt komen uw stuk te kopiëren; het zou me zeer verheugen als ik bij ons weerzien, dat mij zeker grote vreugde zou schenken, net zoveel van uw werk zou kunnen zien als u, vast en zeker, van de “vrijheidsleer’ te zien zult krijgen.


Ik ben er helemaal niet zo blij mee dat u dr. Büchner° leest. Ook komt het mij voor dat u een heel verkeerd idee hebt over mijn visie op deze reactionaire mens, die vijandig tegenover de vooruitgang staat. Ik heb nooit beweerd dat wat in het boek Kraft und Stoff staat onwaar zou zijn, maar het is ook waar dat tweemaal twee vier is, zonder dat iemand zo dwaas zal zijn daar een dik boek over te schrijven. Zulke vanzelfsprekende, triviale, platte waarheden die op de markt van de dag overal te koop zijn, krijgt de lezer hier nu aangeboden, en het zou waarschijnlijk niet de moeite lonen één woord vuil te maken aan zulke kleingeestigheden en bekrompenheden, als niet dit soort wetenschappers en verkapt ultramontaanse duisterlingen° van ander slag onnozele lezers zouden kweken, die dan net zo onontvankelijk zijn voor hogere waarheden als het publiek van Kotzebue° voor een klassiek drama. Deze duisterlingen van minderwaardig allooi, deze Nicolais° van de negentiende eeuw moeten alleen al daarom, bestreden worden, omdat ze spul aanbieden dat na het middageten of in het koffiehuis net als de geschriften van Saphir° heel goed smaakt — het vergt immers geen greintje geestelijke inspanning en niet het geringste talent — en de opmerkzaamheid voor al het hogere grondig wegvaagt. Als ik u daarom een welgemeende vriendschappelijke raad mag geven, dan zeg ik: gooi dat reactionaire, lichtschuwe boek gauw in een hoek. — Het zou u als jong schrijver alleen maar schade berokkenen. Wat u tot nu toe hebt gelezen hoeft u niet te vergeten, want er valt uit dit boek gewoon niets te leren. Als schrijver zult u zeker ook eens in staat zijn dergelijke reactionaire, onduitse en moreel laagstaande verdwazingen te bestrijden. Het is dus allemaal wel waar wat daar wordt gezegd, maar zo vreselijk vanzelfsprekend, zo nietszeggend en zelfs onnozel.


Meer en zelfs veel genoegen doet het mij dat u zich zo diepgaand bezighoudt met Gervinus,° die ik inmiddels ook — weliswaar ook alleen de laatste delen — nader heb leren kennen. Zijn voortreffelijke karakteristiek van de voornaamste opgaven van onze tijd schenkt mij echte voldoening. Zijn beoordeling van Schiller raakt weliswaar niet helemaal de kern, maar is met liefde voor het onderwerp geschreven en wordt door een zekere morele verwantschap gedragen. Ik weet niet of u weet dat ik Deinhardts Über Schillers asthetische Briefe° gelezen heb. Als u deze publicatie eens zou kunnen doorkijken, dan ziet u de taal, de stijl en het morele gezichtspunt van een ware filosoof.

Ik heb net nog zitten lezen in Dührings dikke Kursus der Philosophie° en heb het bijna uit. Met mijn oordeel over Dühring ben ik klaar. Zijn filosofie is het ergste toonbeeld van filosofische achterhaaldheid. Zijn zienswijzen zijn volstrekt barbaars en cultuurvijandig, soms zelfs cru. Zijn publicaties over de joden en over Lessing° zijn de ergste consequenties van zijn bekrompen egoïstische filosofie. Daarmee is genoeg gezegd. Zijn materiële situatie is erbarmelijk. Hij heeft in zijn jeugd wat ruwe kennis opgepikt, die hij nu op verschillende manieren aan de man brengt. Hij moet constant boeken schrijven, want dat is zijn enige kostwinning, en hij kan niets meer aan zijn kennis toevoegen, want hij heeft vast niet de middelen om zichzelf en zijn gezin in de tussentijd te onderhouden. Daar komen nog de feitelijke vervolgingen en beschimpingen bij die hij heeft moeten ondergaan en nog ondergaat; het is ook wel een treurige situatie. Ik voor mij heb nu met de filosofie van Dühring wel afgedaan; de tijd die ik aan hem heb gespendeerd, is waarschijnlijk volstrekt verloren tijd.


U schrijft ook over talent en genie. U weet, naar ik aanneem, dat de menselijke geest uit verschillende delen bestaat, uit talent, geheugen, enz. en ook genie. Dit laatste heeft in wezen iedereen, maar de verschillende bestanddelen van de geest zijn bij verschillende mensen meer of minder ontwikkeld. Als bij iemand het genie bijzonder sterk ontwikkeld is, dan wordt die persoon eenvoudig een genie genoemd; maar ook het gewone talent heeft iets van het genie in zich, en als men toegeeft dat dit laatste op een speciale aanleg berust, dan moet dat dus ook voor ieder alledaags talent gelden. Uiterlijke invloeden zijn zonder innerlijk correlaat van nul en gener waarde.

 

‘Was niet het oog met de zon verwant,

hoé konden wij het licht zien gloren?

Lag niet in ons Gods eigen kracht,

hoe kon het goddelijke ons vervoeren?’

 

Daarom is Goethes zienswijze veel toepasselijker dan het door u aangehaalde citaat.

 Hoe graag ik ook verder zou willen schrijven, voor vandaag moet ik afbreken, vergeef me, beste vriend; ik vertrek morgen naar Wiener Neustadt en het is al heel laat in de nacht.

Ik ben blij met alles wat u mij schrijft, doe me gauw weer dat genoegen en wees er van harte van overtuigd dat uw brief als door de edelste van al uw vrienden zal worden opgenomen door Rudolf Steiner.

[Einde brief]

 

Noten bij brief van Rudolf Steiner aan Rudolf Ronsperger [GA 38, brief 3

 Rudolf Ronsperger
(1862-1900), jeugdvriend van Rudolf Steiner, medestudent aan de Technische Hogeschool in Wenen. Steiner schrijft innig over hem in Mijn levensweg, bladzijde 71.

Oberlaa
De vader van Rudolf Steiner was sinds 1879 stationschef van Inzersdorf aan de zuidrand van Wenen, de familie Steiner woonde in het naburige dorp Oberlaa.


Der letzte Ritter

Werk uit 1830 van de Oostenrijkse dichter Anastasius Grün (1806-1876).


Prolegomena
Voorstudies. Rudolf Steiner hield zich in die tijd al bezig met de gedachten die later zouden neerslaan in zijn filosofische hoofdwerk De filosofie van de vrijheid (1894).

Friedrich Schiller
(Über naive undsentimentalische Dlchtung (1795-1796)

Timmermansproduct
Verwijzing (timmerman Zimmermann) naar het werk van Robert Zimmermann (1824-1898), hoogleraar in de filosofie aan de universiteit van Wenen. Steiner volgde incidenteel colleges bij Zimmermann. Diens manier van doceren vond hij destijds onverdraaglijk; in Mijn levensweg is hij aanmerkelijk milder over hem gestemd, zie bladzijde. 54.

Ludwig Büchner
(1824-1899), filosoof van het materialisme, publiceert in 1855 Kraft und Stoff

Ultramontaanse duisterlingen
Ultramontaans (‘van de andere kant van de berg’, van over de Alpen, dus vanuit Italië): scheidwoord voor katholieken die zich de wet door de paus laten voorschrijven.

August von Kotzebue
(1761-1819), populair toneelschrijver.

Friedrich Nicolai
(1733—1811), schrijver en uitgever, star voorvechter van het rationalisme.

Moritz Gottlieb Saphir
(1795—1858) Schrijver en literair recensent.


Georg Gottfried Gervinus

(1805-1871), geschiedschrijver en literatuur-historicus.

Heinrich Marianus Deinhardt
(1821-1879), Beitrâge zur Würdigung Schillers. Briefe über die ästhetische Erziehung des Menschen.

Eugen Dühring
(1833—1921), Duits jurist, later positivistisch georiënteerd schrijver over filosofische onderwerpen. Zijn Kursus der Philosophze als streng wissenschaftlicher Weltanschauung und Lebensgestaltung verscheen in 1875.

Zijn publicaties over de joden en over Lessing: Duhrings pamflet DIe Ju denfrag als Rassen-, Sitten- und Kulturfrage en zijn geschrift Dze Uber schiïtzun Lessings und dessen Anwaltschaft fur die Juden verschenen beide in i 881. Dühring was een van de meest uitgesproken Duitse antisemieten uit die tijd.
Zie over hem ook Steiner, Karmaonderzoek 1 (Bern en Dornach, 25 januari tot 23 maart 1924.


Was niet het oog ... ons vervoeren?
Uit Goethe, Zahme Xenien III (1820); cursivering van Steiner.

 

This free website was made using Yola.

No HTML skills required. Build your website in minutes.

Go to www.yola.com and sign up today!

Make a free website with Yola